Hoi, Christiaan hier. In de Chrononauten delen Edwin en ik onze gedachten over historische verschuivingen, maatschappelijke denkramen en toekomstscenario’s.
Twee weken geleden schreef ik een notitie over de standensamenleving. De notitie van deze week ligt enigszins in het verlengde daarvan. Het verkent het begrip en de ervaring van gemeenschap, behoren en burgerschap in de wereld van morgen.
De toekomst van burgerschap
Naast ‘de staat’ en ‘de markt’ vermoeden we dat de samenleving, ergens in de nabije toekomst, een derde regulerend kader zal gaan erkennen: ‘de openbaarheid’. In het regulerende drieluik dat dan ontstaat zal de staat autoriteit (of orde) reguleren, de markt nut en de openbaarheid gemeenschap.
Dit is uiteraard geen zekere voorspelling, maar het ligt voor de hand, denken wij. Het hangt in de lucht.
De noodzaak voor de openbaarheid als derde kader ligt in het verlengde van de twee grote verschuivingen die onze samenleving vandaag de dag vormgeven, namelijk:
De opkomst van een nieuw mens- en wereldbeeld, namelijk die van de Homo Romanticus;
De ontwikkeling van het geactiveerde woord, a.k.a. de Digitale Revolutie.
De openbaarheid is de ruimte waarin men op zo’n manier samenkomt dat waarden en normen worden uitgelijnd, zodat gemeenschap, vertrouwen en een gedeeld gevoel van behoren ontstaat.
Zoals de staat orde of autoriteit produceert, en de markt nut, produceert de openbaarheid een gedeeld gevoel van behoren, oftewel gemeenschap.
Dat sluit perfect aan bij de grote wens van de Homo Romanticus om samen te vallen met zichzelf en zijn sociale en natuurlijke omgeving. En het biedt een perfect kader om het internet (en daarmee de digitale samenleving) te reguleren.
Op dit moment is de Homo Romanticus verdwaald in filterbubbels, walled gardens en andere subculturele corridors van gelijkgestemden. Deze dynamiek wordt versterkt doordat het internet wordt gereguleerd als markt, in plaats van als openbaarheid. Het optuigen van een goed functionerende openbaarheid zou dit probleem kunnen oplossen, denken wij.
De transitie waar we ons vandaag in bevinden, wordt vooral gevoed door de zoektocht naar deze toekomstige openbaarheid. Zonder dat we ons hier overigens van bewust zijn. Openbaarheid is immers een nog relatief onbekend begrip.
We lijken wel te voelen dat er iets mist, maar wat dat precies is, dat weten we nog niet. Hoewel velen de beperking ervan voelen, denken de meesten van ons nog steeds in de dialectiek ‘staat’ versus ‘markt’.
‘Dit is aan de markt,’ zeggen ze dan. Of: ‘Nee, de staat moet ingrijpen.’ Verder komt men vaak niet.
Maar als je historisch-futuristisch uitzoomt, dan zie je de contouren van een derde regulerend kader opdoemen. Een kader dat al driehonderd jaar in aanbouw is. Waarin we niet worden aangesproken als onderdaan door een overheid, of als consument door een producent, maar als burger door onze gelijken, door onze medeburgers.
Hoe sneller we deze drieluik leren begrijpen, hoe sneller we een goed functionerende openbaarheid kunnen ontwerpen en optuigen, en hoe sneller we ons een weg kunnen banen naar een nieuw tijdperk (en uit deze tussentijd van verwarring en polarisatie).
Omdat de openbaarheid zowel de integriteit van het geactiveerde woord zal borgen als het mens- en wereldbeeld van de Homo Romanticus, zal het de ruimte geven voor de ontwikkeling van de instituties en rolpatronen van de Gewortelde Tijd (zoals wij de wereld in wording liefkozend noemen).
Dit WTM-drieluik moet overigens worden gelezen als een staffel, of een soort Maslow-piramide. Alle drie de culturen zullen in ons aanwezig blijven, alleen zal de dominantie verschuiven van de moderne cultuur naar de gewortelde cultuur, van nut naar behoren. Al naar gelang de context zullen we leren switchen tussen de verschillende waarden en rolpatronen.
Maar als de Gewortelde Tijd dominant wordt, zullen de instituties van de staat en de markt zich uiteraard moeten aanpassen aan de dan heersende logica van de openbaarheid.
We hebben hier regelmatig geschreven over mogelijke designcriteria van een gezonde openbaarheid en we speculeren graag over technologische vertalingen hiervan – zoals de Universal Data Commons die we vaak gebruiken in onze scenario’s.
Maar we hebben weinig geschreven over wat dit nu eigenlijk betekent voor de alledaagse ervaring van een samenleving waarin behoren de dominante culturele logica is. Een interessante lens op deze nu al verschuivende ervaring is het begrip burgerschap.
Op dit moment legt burgerschap vooral de formele relatie van de burger tot de staat en de markt vast. Niet de relatie van de burger tot zijn of haar medeburgers. Het zegt dus, juridisch gezien, alles over de staat en de markt, maar niets over de gemeenschap.
Staatsrechtelijk gezien betekent burgerschap dat je lid bent van een bevolking van een staat of andere overheid, zoals een gemeente, en legt het je rechten en plichten vast ten opzichte van die overheid. De relatie is dus die van individu versus staat.
Van oudsher wordt deze relatie vaak in transactionele termen uitgelegd en begrepen: wat kan de burger verwachten van de staat en vice versa. Ook wordt de burger door de staat vaak gezien als klant.
Zo vond ik dit schema op de Wikipedia-pagina van het lemma ‘burger’:
Het definieert burgerschap ten opzichte van de staat in vier rolpatronen: van klant, kiezer, ingezetene en inspreker. De eerste twee rolpatronen kanaliseren duidelijk de cultuur van de Homo Economicus en uit de laatste twee komt duidelijk de cultuur van de Homo Nobilis naar voren.
De formele definitie van burgerschap is dus die van democratisch onderdaan. Informeel wordt deze definitie sterk ingekleurd door de relatie staat-burger in transactionele markttermen te vatten.
Maar het zegt dus niets over ons gevoel van toebehoren, de ervaring van gemeenschap of over de meer horizontale relatie van burger tot medeburger.
De formele invulling van burgerschap stamt uit de 19de eeuw. Het is gebaseerd op de liberale en minst vergaande opvatting van burgerschap: als iemand een legaal ingezetene is en zich aan de wet houdt, dan is hij of zij burger. Zolang je je aan de wet houdt ben je vrij om te doen en laten wat je wil. De enige relatie die ertoe doet, is die van de burger tot de staat (en de wet).
In de loop van de 20ste eeuw kwam daar de meer informele notie van participatie bovenop. Participeren was mogelijk door hard te werken en naar vermogen een bijdrage te leveren aan de gemeenschappelijke welvaart. Hier stak de BV Nederland de kop op. Als iemand zich wilde beroepen op, zeg, sociale voorzieningen, dan moest diegene ook bereid zijn om te werken.
De laatste twintig jaar, met als aanjager het debat over migratie, wordt het begrip burgerschap steeds meer cultureel ingevuld. Legaal burger zijn is niet meer genoeg, net als werken voor je geld. Je moet nu betrokken zijn bij de Nederlandse samenleving. Je moet je met de Nederlandse cultuur identificeren en cultureel participeren. Dan pas is er sprake van echt burgerschap.
Nederland schuift dus langzaam op naar een soort communitaristische opvatting van burgerschap.
Deze opvatting komt aan de rechterzijde van de politiek tot uiting in de inburgeringscursus voor laagopgeleide migranten, van wie velen zich het liefst opsluiten in hun eigen stand. En aan de linkerkant in een hekel aan hoogopgeleide kennismigranten, die alleen maar willen produceren en consumeren en verder niets willen toevoegen aan de gemeenschap – behalve een losgeslagen woningmarkt.
Nu is hekel aan culturele buitenstaanders bijna per definitie verwerpelijk, maar in de tegenstellingen tussen migrantengroepen en de lokale bewoners zie je weer het WTM-drieluik opdoemen.
De laagopgeleide migranten beroepen zich op de Homo Nobilis-logica. Ze willen legaal ingezetene zijn van de staat, maar tegelijkertijd willen ze hun eigen cultuur behouden. Ze opteren dus voor een standenlogica die past bij Imperiale staten, zoals ik die twee weken geleden beschreef. Maar een democratische natiestaat is geen Imperium en de kiezer geen keizer, dus dat past slecht.
De kenniswerkers daarentegen beroepen zich op de culturele logica van de Homo Economicus. Ze willen legaal ingezetene zijn (al dan niet tijdelijk), veel geld verdienen en veel geld uitgeven. Ze willen de stad consumeren, in plaats van onderdeel te zijn van de democratische gemeenschap. Ze willen lid worden van de lokale sportvereniging, maar schrikken terug als ze horen dat er ook wordt verwacht dat ze bar- of bestuursdiensten moeten draaien.
De (hier behoorlijk gegeneraliseerde) attitudes van deze twee migrantengroepen zijn ook tekenend voor de twee informatieculturen: die van het gesproken woord voor de laagopgeleide migranten en die van het geschreven woord voor de migrerende professionals.
Steeds meer eist de samenleving een soort culturele eenheid. Mensen willen behoren. Ze willen zich geen vreemde voelen. Ze tolereren subculturen, maar geen parallelle culturen.
Deze gevoelens van ontheemding komen deels voort uit de grote transitie waarin we ons nu bevinden, maar ze zijn ook eigen aan de Homo Romanticus, het archetype dat niets liever wil dan samenvallen met zichzelf, met zijn of haar gemeenschap en, als het even kan, met de natuurlijke omgeving.
Hoewel de democratie zoals we die nu kennen op een formeel niveau al in de 19de eeuw gestalte kreeg, is het op cultureel niveau nog een piepjonge cultuur. Als we praten over democratie, dan hebben we het over een besluitvormingssysteem. Zelden praten we over democratie als gemeenschap. Als een systeem van behoren.
Dit zie je bijvoorbeeld terug in de manier waarop we de democratie hebben vormgeven: als een indirect systeem. Het zijn niet de burgers zelf die, bijvoorbeeld in directe burgerraden, de koers uitzetten. Burgers stemmen op professionele politici die onderling de koers moeten bepalen. Dit indirecte systeem werd gelegitimeerd door te stellen dat de burger nog niet in staat was om zich te buigen over allerlei complexe staatszaken.
Met de opkomst van de Homo Romanticus en het geactiveerde woord begint dit systeem echter te kraken. De indirecte politiek en de bureaucratische staat voelen te ver, te onpersoonlijk en, vooral, te zelfingenomen.
Onze cultuur wordt dus communitaristischer. Men lijkt een zekere mate van gemeenschappelijkheid te zoeken, een gedeeld gevoel van cultureel behoren en een gedeelde lotsbestemming. Deze verschuiving past in het bredere plaatje.
In de toekomst zal burgerschap, volgens ons, minder staan voor onze relatie tot de staat, en meer voor onze relatie tot elkaar. De horizontale en gelijkwaardige relatie tussen burgers onderling zal belangrijker worden, meer normbepalend, dan de verticale en ongelijkwaardige relatie tussen burger en staat.
We zullen we onze problemen en uitdagingen samen willen oppakken, met een actief en participerend burgerschap dus. Niet zeuren maar samen de handen uit de mouwen. (Net als de mythische dijkenbouwers van weleer, wiens gezamenlijke gezwoeg en gesjouw volgens sommige historici aan de basis stond voor de relatief platte en gelijkwaardige Hollandse samenleving.)
Maar dit kan alleen als er ook een daadwerkelijke gemeenschap is. Dat wil zeggen, mensen met op elkaar afgestemde waarden en normen en met een gelijkgestemd begrip van wat de feiten zijn, in een bepaalde context, en wat niet. En vooral dat laatste lijkt op dit moment te ontbreken.
Mensen die de Telegraaf lezen hebben immers een ander beeld van de actualiteit dan mensen die De Groene Amsterdammer lezen. Ook hebben diegenen die zich meer thuis voelen bij het gesproken woord een ander beeld van de actualiteit dan mensen die zich meer thuis voelen bij het geschreven woord.
Enter het geactiveerde woord. Door het geactiveerde woord is het mogelijk om mensen aan te spreken in de vorm die ze het beste snappen, zonder aan inhoud in te boeten. Maar het is dan wel noodzakelijk dat de reputatie, de integriteit en de interpretatie van het geactiveerde woord gewaarborgd worden.
En hier komt de noodzaak voor een gezonde openbaarheid om de hoek. En daarmee ook onze werkbare designcriteria voor de openbaarheid:
Een goed functionerende openbaarheid is een veilige, transparante en algemeen toegankelijke ruimte waar mensen op zo’n manier bij elkaar komen dat:
Mensen zowel zichzelf als anderen herkennen als vrije en gelijkwaardige burgers met zowel rechten en plichten;
Waarden en normen worden uitgelijnd zodat gemeenschap, vertrouwen en een gedeeld gevoel van behoren en lotsbestemming wordt geproduceerd;
Een open cultuur van waarheidsvinding en nieuwsgierigheid ontstaat waarin op een vrije, transparante en herleidbare manier informatie wordt gedeeld en geordend;
De technologische basis wordt gelegd voor nieuwe digitale instituties die de integriteit, de reputatie en de interpretatie van het geactiveerde woord kunnen borgen;
Legitimiteit wordt gegeven aan publieke besluitvorming en publieke uitvoering.
De ontwikkeling van de openbaarheid is, denken wij, de sluitsteen van de transitie naar een nieuw tijdperk. Een tijdperk waarin zowel een digitale logica als het mens- en wereldbeeld van de Homo Romanticus dominant zal zijn.
De openbaarheid zal basis leggen voor een wereld gebouwd rondom gemeenschap en voor de instituties en rolpatronen die daarbij horen. Het is de missing link, naast markt en staat.
De toekomst is van ons allemaal.
❤️
Christiaan
Gewoon een gedachte... je schrijft: de staat zal autoriteit (of orde) reguleren en de markt nut. Is dit misschien niet omgedraaid de afgelopen decennia? Dat de markt autoriteit (of orde) reguleert en de staat nut? Of dat het in ieder geval niet zo zwart-wit is als nu (voor)gesteld wordt?
Beste Christiaan, heb je je al eens verdiept in geloofsgemeenschappen? Ik bedoel niet de religies zelf, maar de mensen die samen als gemeente, parochie, moskee of andere groep rond hun geloof (een deel van) hun leven vorm geven. Vaak zijn de mensen sterk op elkaar betrokken, zijn ze een groot deel van hun tijd niet met geloof bezig, maar met elkaar. Zij delen waarden, een sfeer en cultuur, hebben aandacht voor elkaar en helpen elkaar. Je kunt er je designcriteria voor de openbaarheid herkennen m.u.v. criterium 4. Ook de algemene toegankelijkheid is twijfelachtig, maar de vraag is welke groep wel algemeen toegankelijk is.
Ik maak mijn opmerking niet om je tot het geloof te brengen. Zelf ben ik niet gelovig en niet aangesloten bij een kerkgemeenschap. Ik wil aangeven dat er naar mijn idee ervaring is met de gemeenschap zoals jij beschrijft. Een gemeenschap waar personen bewust en (voor een deel) handelen als deel van een groep i.p.v. als individu. Om redenen als verbondenheid, zekerheid, vertrouwdheid en (h)erkend worden.
Kijk niet zo zeer naar de zware gemeenschappen ('zwarte kousen') maar naar meer 'gemiddelde' geloofsgemeenschappen. Vaak ook zeer maatschappelijk betrokken.