Data to the People! — De Overheid in 02045
Over burgerraden, vakkundige ambtenaren, gefedereerde datakluizen en hoe een gezonde overheid zonder politieke spelletjes eruit zou kunnen zien.
Eerst een huishoudelijke mededeling: De uitschrijffunctie functioneert niet goed. Enkelen van jullie krijgen deze mail nu dus ongewild. Excuses! Hoewel we jullie niet graag zien vertrekken, is dit natuurlijk niet de bedoeling. Mocht je van de lijst afwillen, reply op deze email. Hopelijk kunnen we het snel oplossen.
Als reactie op de val van het kabinet en Rutte’s aangekondigde vertrek uit de politiek delen we deze week een scenario over de toekomst van het openbaar bestuur.
Hoewel Nederlanders maar op hem bleven stemmen stond Mark Rutte als premier ook symbool voor de bestuurlijke constipatie van de overheid. Maandagmiddag, een paar uur nadat hij bekend had gemaakt de politiek ‘voorgoed’ achter zich te laten, schreef de NRC al in een analyse:
Maar de laatste jaren werd Rutte synoniem met de oude bestuurscultuur: zijn imago veranderde van probleemoplosser in sta-in-de-weg voor broodnodige verandering.
De toeslagenaffaire, de aardbevingsschade in Groningen, de chaos en ellende in de asielketen, de alomvattende stikstofcrisis, de broodnodige transitie naar circulaire landbouw, de gebroken huizenladder – met Rutte in het Torentje kreeg Den Haag weinig voor elkaar. Op geen van deze dossiers is er ook maar enige sprake van closure. Alles blijft maar dooretteren.
Nu is dat niet alleen de schuld van Rutte. Hij was een ouderwetse liberaal in een coalitiekabinet, aan het hoofd van verouderde instituties, in een tijd dat de hele wereld veranderde. Als liberaal dacht hij wellicht dat de samenleving, geholpen door wat heldere marktregels, zichzelf wel zou reguleren. Helaas. Die tijd is gevlogen. Er is meer nodig dan wat eerlijke marktregels.
Hij had dus leiderschap moeten tonen, een visie moeten ontwikkelen. Maar dat was gewoon niet zo zijn ding. Uiteindelijk was Rutte niet meer dan een afgestudeerd historicus die zonder het echt te beseffen in de toekomst was beland. Hij keek liever achterom dan naar voren. Of, in de woorden van Rutte zelf:
Visie is als een olifant die het uitzicht belemmert.
Mark Rutte was een procesman, niet iemand van de goede eindproducten. En dat maakt hem het symbool van de oude bestuurscultuur, waar proces alles en iedereen ondergeschikt maakt. Zolang de juiste procedures maar zijn gevolgd, is het niemands schuld als beleid tragisch faalt of als aanbestedingen episch vastlopen. Al deze procedures en hiërarchieën maken wendbaar reageren bovendien bijna onmogelijk.
Voeg hieraan toe het ego-carrousel van de politieke top, de endemische groupthink binnen de politieke partijen en het kortetermijndenken om de volgende mediacyclus en de volgende verkiezingen te overleven en je krijgt een goed beeld van een vastlopende overheid die, hoe welwillend ook, niet in staat is om de zaken voortvarend, open en flexibel aan te pakken.
Om de stuurloosheid af te maken stroomt al dit politiek-bureaucratische geklungel door de vele filterbubbels van een gefragmenteerd internet naar een emotioneel publiek dat steeds hogere verwachtingen heeft van wat het leven allemaal moet brengen, terwijl het diep van binnen heus wel aanvoelt dat er massieve veranderingen op til zijn.
Hoe heeft het zo ver kunnen komen? En wellicht interessanter: hoe maken we de stap naar zowel een nieuw publiek bestuur als een nieuw publiek?
Nou, na dit enigszins columnachtige begin – ook wij moesten wat irritatie over weer een paar jaar uitstel en besluiteloosheid van ons afschrijven – hebben we een scenario opgesteld waarin we naar 02045 reizen en de contouren van een mogelijke nieuwe bestuurscultuur verkennen.
Ter overweging ende inspiratie.
02045
Laten we beginnen bij het begin, bij dat wat alles in beweging zette. Niet zomaar natuurlijk, plop, uit het niets. Nee, futuristen voorspelden het al jaren, en ingenieurs bouwden al lang aan verschillende aspecten van ‘de oplossing’. En de politici natuurlijk – vergeet ook de politici niet, want die durfden het toch maar aan, stapje voor stapje.
Kleine stapjes die, uiteindelijk, hebben geleid tot het ontstaan van de UDC – de Universal Data Commons – dat in het alledaags gebruik ook wel het datadok wordt genoemd, of gewoon het dok. Het is een toepasselijke bijnaam. Net als een dok in de haven stabiliseert het datadok het getij van de digitale oceaan, zodat mensen makkelijk en veilig hun informatie kunnen laden en lossen.
Het begon midden jaren twintig allemaal met de introductie van AI-tutors in het voortgezet onderwijs.
Zo kwamen er AI-vaktutors. Deze vak-AI’s waren getraind op bijvoorbeeld de gehele bibliotheek van 5000 jaar menselijke geschiedschrijving en konden hier pedagogisch en didactisch ook best aardig mee uit de voeten. Ze dienden als docent, coach en onderzoeksassistent van de leerling. Ze hielpen met het actief aanleveren van kennis of oefeningen. Dit gebeurde vooral na schooltijd.
De menselijke vakdocent kon zich hierdoor meer richten op het oefenen van vaktechnische vaardigheden, zoals het vermogen om kritisch en probleemoplossend te denken, het werken in teams, en schrijven, debatteren en presenteren. Ook had de vakdocent oog voor de persoonlijke en sociale groei van de leerling. Bijkomend voordeel was dat school een vrijwel schermloze en daardoor analoge leeromgeving werd.
Ook de docent kreeg een AI-tutor. Deze ordende de leerlinginformatie vanuit de AI-vaktutors, diende als interface voor zowel het educatieve als het administratieve platform van de school en ondersteunde de docent bij zijn of haar vakmanschap.
Dit waren allemaal goede ontwikkelingen. De docent was bijna geen tijd meer kwijt aan allerlei administratieve processen en groeide in zijn of haar vakmanschap. En door alle (kunstmatige en persoonlijke) aandacht was de leermotivatie van de leerling hoger dan ooit. Maar er was ook een minder leuke kant.
De AI-tutors verzamelden heel veel persoonlijke informatie van leerlingen en docenten op de servers van het educatieve platform. Dit was schreeuwen om problemen. Na een lange reeks gênante datalekken en gijzelhacks ontwikkelden edutech-aanbieders daarom datakluizen waarin de docent en leerling levenslang zijn of haar educatieve data kon bewaren.
Maar deze persoonlijke datakluizen waren niet zomaar datakluizen. Ze waren gefedereerd en werkten als een soort blockchain waarop de AI-tutors en -schoolplatformen waren gebouwd. De data van de gebruiker was bovendien gebouwd als een soort NFT’s. Door een simpele opdracht kon de gebruiker zijn toestemming intrekken om de data te gebruiken en kon hij alle kopieën van zijn data in alle gekoppelde systemen laten verwijderen.
Dit was andere koek. Want het werkte echt wonderwel.
De datakluizen beveiligden niet alleen de data, ze zorgden ook voor een nieuwe vorm van datamanagement. Leerlingen konden hun data via hun kluis openbaar maken en deze door docenten en scholen laten verifiëren en certificeren. AI-tutors konden op deze manier bovendien veilig worden getraind op relevante data zonder terug te vallen op vervuilde en illegaal van het internet geschraapte datasets.
Het duurde uiteraard niet lang voordat men zich realiseerde dat het hele internet wel op deze manier kon worden vormgeven. Een gefedereerde keten van persoonlijke datakluizen met daarop alle commerciële en publieke platformen, die met toestemming konden intappen op contextuele persoonlijke data zonder zich deze eigen te maken.
Bovendien, zo redeneerden voorstanders, zo’n gefedereerde keten van datakluizen zou eindelijk interoperability kunnen afdwingen bij de grote Big Techreuzen.
De meeste Big Techreuzen zagen hier overigens niets in, want als reclameboeren leefden ze van dataroof. Maar het duurde niet lang voor Apple, dat niet afhankelijk is van reclame-inkomsten, ook persoonlijke gefedereerde kluizen begon aan te bieden. Datakluizen die waren afgestemd op de hardware en software van Apple zelf.
Apple maakte er bovendien geen geheim van dat het de ambitie had om ook de apps in de Appstore te dwingen compatible te worden met Apple’s nieuwe datasysteem. Dit leverde een hoop controverse en juridisch wapengekletter op in de eerste jaren van de jaren dertig.
Maar er was in die tijd ook positief nieuws voor Apple’s datakluizen. In de datakluizen kon je namelijk bestanden publiceren, authentiseren en laten verifiëren, falsifiëren en certificeren door derden. En dat bracht allemaal nieuwe toepassingen met zich mee.
Zo ontwikkelde Apple in samenwerking met Bellingcat een softwarepakket speciaal voor journalisten en wetenschappers, genaamd 3T of TreeTee (The Truth is out There).
In 3T konden journalisten en wetenschappers via hun gefedereerde datakluis bronnen van gecertificeerde time- en geostamps voorzien en deze via de keten laten authentiseren, verifiëren of falsifiëren door getuigen, redacteuren en collega’s.
Deze bronnen konden ze vervolgens publiceren vanuit hun eigen datakluis of in de datakluis van een krant of magazine. Op deze manier ontstonden openbare ketens van bewijsvoering. Wat een kleine revolutie veroorzaakte in de journalistiek, want het was voor iedereen nu meteen duidelijk als iets nepnieuws, opinie of propaganda was.
Ook de wetenschap haakte aan. Steeds meer wetenschappers publiceerden hun bronnen en experimenten in artikelen direct vanuit hun datakluis of vanuit die van hun organisatie in de wetenschappelijke aggregator van Apple, die voor iedereen toegankelijk was.
Peers konden deze vanuit hun eigen verbonden datakluis weer reviewen, verifiëren, falsifiëren en becommentariëren. Door dure magazines zoals science, lancet en nature te omzeilen was het onderzoek nu direct toegankelijk voor het grote publiek.
Deze beweging richting open science en open journalism, waarbij de gehele bewijsketen voor iedereen inzichtelijk is, bracht een boel sociaal vertrouwen terug in het publieke domein. Dit genereerde uiteraard een boel aandacht en lof voor Apple. Andere aanbieder sprongen hierop in en langzaam ontstond er een nieuw nieuws- en medialandschap.
Maar niet alleen mediabedrijven begonnen datakluizen aan te beiden. Van zorgtechnologie tot keukengerei – alles kwam opeens met een datakluis. Dat leverde weer het probleem op dat je data verspreid werd over veel verschillende datakluizen die onderling onverenigbaar waren.
Veel online platformen hadden bovendien nog geen datakluis noch waren ze verenigbaar met die van anderen. Veel van je data bleef dus nog steeds hangen op plekken waar je dat niet per se wilde.
In 02036 maakte de EU een einde aan alle chaos door een nieuwe verordening aan te nemen die strikte standaarden en protocollen oplegde aan alle gefedereerde datakluizen, zodat ze veiliger en onderling verenigbaar werden. Deze verordening heette de Public Sphere Act.
De door de EU afgedwongen verenigbaarheid tussen de gefedereerde datakluizen creëerde, en passant, één aaneengesloten systeem. Wat, de facto, de basis werd voor een nieuw internet. Een internet dat was gebouwd op een gefedereerde keten aan veilige datakluizen.
De Verenigde Staten ondersteunde deze nieuwe ontwikkeling een jaar later met de Data Security Act.
De gevolgen van deze twee wetten waren enorm. Je kon eigenlijk niet meer het internet op zonder datakluis. Dit gold niet alleen voor particulieren, maar ook voor overheden, bedrijven en NGO’s. Alle data moest immers worden opgeslagen in een gefedereerde datakluis, zodat het systeem jouw data uit de kluis van een applicatie of een overheid kon wissen als je daar de opdracht toe gaf. Het systeem dwong bovendien ook af dat een applicatie of overheid alleen de informatie kreeg die het nodig had, meer niet. Contextuele privacy werd dit genoemd.
Vanaf 02036 hoefden mensen dus maar één datakluis te hebben, waarin ze al hun bestanden konden bewaren.
In de jaren daarvoor waren Europese overheden ook dit soort gefedereerde datakluizen gaan aanbieden, voor je identiteit en je andere officiële data. Zodat je met die ene datakluis altijd toegang had tot alle instanties in Europa zonder bureaucratische gedoe. Je had immers altijd al je documenten bij je, die je veilig en onmiddellijk kon delen met de instantie in kwestie.
Omdat al deze officiële persoonlijke datakluizen al in 02033 waren ondergebracht in de Universele Data Commons, een onafhankelijk instituut dat de integriteit en standaarden bewaakte, werd dit instituut logischerwijs de bron van nieuwe standaarden en de officiële bewaker van de integriteit van het systeem. Ook certificeerde het veilige AI’s die weer waren getraind op gecertificeerde datasets.
De autoriteit van de Universele Data Commons werd nog eens versterkt omdat veel mensen ervoor kozen om de datakluis van het UDC als hun enige kluis te gebruiken.
De Public Sphere Act en de Data Security Act brachten veel bedrijven, wiens verdienmodel was gebaseerd op netwerkeffecten en op vrije toegang tot data, naar de rand van de afgrond. Daartegenover stond een groeiend ecosysteem van kleine nieuwe bedrijven die wél wisten te kapitaliseren op het nieuwe systeem.
Ook overheden maakten handig gebruik van de datakluizen. Belasting kon snel worden bepaald door toegang tot de datakluizen van complete waardeketens, waardoor het erg lastig werd om nog te sjoemelen. Ook toeslagen en subsidies konden op deze manier snel worden toegezegd zonder allerlei kafkaëske toestanden. Je geeft contextuele toegang tot je datakluis en het systeem kan onmiddellijk bepalen waar je recht op hebt, zonder dat het toegang heeft tot allerlei niet-relevante data – zoals je achternaam, pasfoto en woon- en geboorteplaats – waarop een vooringenomen oordeel zou kunnen volgen.
Maar het leverde ook grote kopzorgen op voor het oude politiek-bureaucratische systeem.
Omdat de komst van het datadok het publieke domein veel en veel transparanter had gemaakt, staken de traditioneel gesloten overheden hier schril bij af.
Ondertussen was er een stille revolutie gaande in de manier waarop men zichzelf organiseerde. In de nieuwe AI-platformen, gebouwd op de gefedereerde keten van datakluizen, waren de meeste procestaken geautomatiseerd. De AI-platformen hadden immers toegang tot alle persoonlijke en organisatorische datakluizen die aan het platform waren verbonden. Dit verliep weer via de persoonlijke AI-assistenten van diegenen die er werkten. Deze evalueerden elk verzoek om data op zijn rechtmatigheid en redelijkheid.
Omdat het proces naar de achtergrond verdween, veranderde ook het werkethos in de samenleving.
Het procesgerichte ‘professionalisme’ verdween en het productgerichte ‘meesterschap’ deed zijn intrede. Niet langer ambieerden mensen het om een mechanisch radartje in een grote machine te zijn. Men wilde zich kunnen identificeren met een eindproduct en met hun eigen bijdrage daaraan. Men streefde vakmanschap na.
Aan het begin van de jaren veertig was de helft van de nieuwe ondernemingen een coöperatief, waarin vakmensen met verschillende disciplines hun kennis, vaardigheden en kapitaal bundelden om een product op de markt te zetten.
Hierdoor verdween loondienst, na tweehonderd jaar lang een hoofdrol te hebben gespeeld, langzaam van het toneel. In 02045 waren vakmanschap, ondernemerschap, coöperaties en productgericht werken de norm geworden – allemaal ondersteund door AI-platformen.
Al deze veranderingen veranderden uiteindelijk ook het politieke systeem, dat historisch vaak toch de hekkensluiter is van maatschappelijke transities.
Al sinds de jaren nul was men in toenemende mate uitgekeken op de oude in ideologie gedrenkte politieke partijen. Wat zich vertaalde naar een steeds rommeliger politiek landschap Nieuwe partijen kwamen de ene verkiezing op, en waren de volgende weer verdwenen. Eind jaren twintig was het politieke systeem in de meeste Europese landen op sterven na dood.
Men was klaar met de kortetermijnfocus; met het verkiezen van electorale belangen boven maatschappelijke belangen; met het gebrek aan openheid, flexibiliteit, en het ten koste van alles ontwijken van verantwoordelijkheid.
Door de wetenschappelijke en journalistieke openheid van het nieuwe digitale publieke domein werkten leugens, spin en propaganda bovendien niet meer zo goed als eerst. In de transparante keten van datakluizen was het voor een journalist (of zijn AI-assistent) easy peasy om de onderbouwing van een statement te checken.
Bij elke boute politieke stelling kwam al snel de vraag: ‘interessant, maar waar kan ik het bewijs hiervoor vinden?’, wat de lol van politiek-oude-stijl er voor de meeste politici wel af haalde. Als je er niet meer op los kan spinnen, waar doe je het dan nog voor?
Men begon steeds meer te experimenteren met gelote burgerraden. Doordat burgerraden zich moesten verhouden tot de complexiteit en gelaagdheid van de hedendaagse samenleving leerde de samenleving ook, en passant, dat de wereld niet in een idee te vangen was. En doordat burgers besluiten konden nemen zonder politieke belangen en zonder spelletjes nam de legitimiteit van hun beslissingen toe.
Vanaf 02030 werd de parlementaire democratie van gekozen beroepspolitici in de EU daarom stapje voor stapje vervangen door allerlei gelote burgerraden. Het was een asymmetrisch proces van al doende leert men.
Sommige burgerraden kwamen samen vanwege een afgebakend probleem, andere waren permanent en functioneerden als een algemeen besluitvormend orgaan over een bepaald departement of bepaalde territoria. Sommige hadden meerdere kamers, andere maar één.
Naarmate de samenleving transparanter werd en mede door de nieuwe gelote burgerraden langzaam depolitiseerde, kreeg de ambtenarij ook meer ruimte. Nu de politieke druk van boven was verdwenen kon de overheid zijn gesloten en procesgerichte karakter van zich afwerpen.
Ook overheden konden nu functioneren rondom AI-platformen die waren gebouwd op de persoonlijke datakluizen van de vakmensen die er werkten en de publieke datakluizen van de overheidsorganisatie. Hierdoor werd de overheid veel minder procesgericht en veel meer product- en projectgericht. Plus, het opende de deur naar een steeds grotere mate van open government.
Welkom in 02045.
Fijn weekend!
❤️ Edwin & Christiaan